Archeologische fietstocht Koksijde: In de schaduw van de duinen
Deze fietstocht verkent in 30 kilometer de streek tussen Koksijde en Veurne. Je ontdekt er niet alleen verhalen van abdijen en adellijke heren, maar je vindt er ook sites uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen, een zeldzaamheid aan de kust. Ideaal om te combineren met een bezoekje aan het mooie Abdijmuseum in Koksijde, waar de tocht start en eindigt.
De route is gebaseerd op het netwerk van fietsknooppunten in Vlaanderen. Per stop lees je hieronder een beschrijving van wat je kan ontdekken. Omdat niet alle archeologische bezienswaardigheden langs knooppunten liggen, zal je af en toe moeten afwijken van die knooppuntenroute. Download de folder met de route en een overzichtskaartje en ga op ontdekking.
In samenwerking met Onroerenderfgoedgemeente Koksijde, het Abdijmuseum Ten Duinen en Vlaanderen Fietsland.
Afbeelding: Florizoonebrug in Wulpen. Copyright Onroerend Erfgoed
Abdijsite Ten Duinen
De route begint en eindigt bij een paradepaardje van de Vlaamse archeologie: de abdijsite Ten Duinen in Koksijde. Dit was duinengebied toen kluizenaar Ligerius zich hier omstreeks 1107 vestigde, maar er groeide een abdij die in 1138 overging tot de Orde van Cîteaux. Onze-Lieve-Vrouw-Ten-Duinen werd de belangrijkste cisterciënzerabdij in Vlaanderen. Met een gemeenschap van maximaal 370 religieuzen en 10.000 ha landbezit, verspreid over België, Frankrijk, Nederland en Engeland, eiste de abdij haar plaats op tussen de machtigste religieuze instellingen van het graafschap.
Vanaf 1949 legden opgravingscampagnes grote delen van de abdijsite bloot. Onmiddellijk werd de imposante kerk aangesneden en stelselmatig kwamen het grote pand en de aanpalende gebouwen aan bod, met het kerkhof deels ten noorden van de kerk. Omstreeks 2000 werden de toegangspoort, de oostelijke pandgang en het gastenhuis opgegraven. Dit laatste werd voor een goede bewaring terug bedolven. Grote delen van het complex, waaronder de kapittelzaal, liggen nog steeds verborgen. Onder meer onder de weg die de rand van de site aangeeft of onder het natuurreservaat aan de overkant, maar ook onder de bewoning die sindsdien in de badstad gegroeid is.
De grote hoeveelheid stoffelijke resten trok meteen de aandacht van wetenschappers en het grote publiek. De ruïnes geven een impressie van de grootsheid van het abdijcomplex, dat in de late 16de eeuw ten onder ging. Het bijhorende Abdijmuseum toont en duidt een aantal vondsten. Zij maken deel uit van een enorme en veelzijdige collectie menselijke skeletresten, bouwmaterialen (natuursteen, baksteen, tegels, glas en metaal), gebruiksvoorwerpen, textiel en dergelijke meer. Deze collectie wordt nog steeds verder wetenschappelijk bestudeerd en aan een groot publiek tentoongesteld.
Meer weten?
De Duinenabdij is wereldberoemd, en dat niet alleen in Vlaanderen. Het schilderij dat de Brugse Pieter Pourbus in 1580 afwerkte en het gehele complex afbeeldt, is uitgegroeid tot een voorbeeld van een cisterciënzersite. Nochtans beantwoordde de abdij toen al niet helemaal meer aan de voorstelling. En je moet er rekening mee houden dat de Duinenabdij een van de grotere abdijen was - ook binnen de cisterciënzerorde!
Dat de abdij in de 13de eeuw tot zo’n complex uitgebouwd kon worden, heeft er allicht mee te maken dat ze zelf voor baksteenproductie instond. De abdij vormde een van de eerste grootschalige bouwprojecten met dit voor Vlaanderen nieuwe materiaal. Grote moeffen (bakstenen) werden vervaardigd in baksteenovens, gevoed door turf (veen) dat ook al zelf ontgonnen werd. Want de cisterciënzers interpreteerden het bekende adagium ‘ora et labora’ (bid en werk) evenwichtig, zodat ze door eigen arbeid zoveel mogelijk zelf konden produceren.
Vroeger dacht men wel dat de abdij oorspronkelijk niet op deze locatie stond, maar natuurstenen fundamenten van de 12de-eeuwse gebouwen op de site spreken dit tegen. Net zoals er niets van aan lijkt dat er ooit een oudere nederzetting de abdij voorafging. Wel is het merkwaardig dat er wat verderop een Merovingische nederzetting aangetroffen werd. Neen, de abdij is merkwaardig genoeg op zich, zonder die voorbijgestreefde theorieën.
Uiteraard werd er ook na de 13de eeuw verder gebouwd. Zo kreeg de kerk in de vroege 14de eeuw een voorportaal (narthex) en twee zijkapellen. Het pand werd afgewerkt, gebouwen werden verfraaid en het abtshuis werd later flink uitgebouwd. Opgravingen maakten duidelijk dat de abdij steeds de vinger aan de pols hield en de recentste trends volgde: op de site zijn de oudste Valenciaanse majolicategels (versierde 15de-eeuwse tegels) in Vlaanderen gevonden, en ook de renaissance deed in de 1520-er jaren al vroeg zijn intrede.
In de tweede helft van de 16de eeuw kreeg de abdij het steeds moeilijker. In 1566 trokken beeldenstormers een spoor van vernieling door de abdij, maar het complex was ook te groot geworden voor de resterende monniken. Wandelende duinen zorgden ook voor een voortdurende bedreiging. Toen de regio onder de invloed van de Gentse calvinisten geraakte, moesten de monniken vertrekken. Intussen werden delen van de abdij afgebroken en te gelde gemaakt. Na hun terugkeer gingen de Duinheren op hetzelfde pad verder. Recuperatie van de oude abdij moest nieuwe vestigingen elders mogelijk maken: op de abdijhoeve Ten Bogaerde bij Veurne en daarna in Brugge.
Eeuwenlang is de abdijsite een steengroeve gebleven. Tot zelfs kort na de Tweede Wereldoorlog. Toen werd nog materiaal bovengehaald voor werken aan het Grootseminarie in Brugge. Dat betrok er de gebouwen van de 17de-eeuwse Duinenabdij, die toen al gezet waren met onder meer materiaal uit Koksijde. Daarop besliste de gemeente om zelf opgravingen te organiseren, en dat leidde tot de archeologische site en het museum, die door het gemeentebestuur rond 2000 opnieuw aangepakt werden. Op een nog bestaande molenwal was al in 1954 een molen gezet, die in Houtem aangekocht was en gerestaureerd werd. Exact op de plaats waar zo’n molen te zien is op het plan van Pourbus. En zo is de cirkel mooi rond…
Merovingische bewoning onder de warande van de abdij
Bij het uitgraven van een bouwput, voor de aanleg van het nieuwe politiekantoor, bemerkte een attente kraanman plots botmateriaal. De bouw werd onmiddellijk stilgelegd. Kort daarna kon de archeologische opgraving van start gaan.
De opgravingsresultaten waren buitengewoon verbazend. Archeologen troffen een laat-merovingische bewoning én grafveld. Menselijke skeletresten en bijhorende grafvondsten onthullen dat dit alles dateert uit de tweede helft van de 7de tot het midden van de 8ste eeuw. Geen enkele vroegmiddeleeuwse vindplaats langs de Vlaamse kust biedt dit spectrum.
Op deze plek had de abdij Ten Duinen tot het einde van haar bestaan, eind 16de eeuw, een konijnenwarande. Het is een kunstmatig opgeworpen heuvel, waarin honkvaste konijnen graag verbleven en die werden gehouden voor het bont en het vlees. Het maakte deel uit van de warande, een open jachtterrein in beheer van een prelaat of een edelman, in dit geval de abt van de abdij Ten Duinen. Die was bereikbaar vanuit de Warandepoort, één van de poorten van het omsloten neerhof, het landbouwbedrijf van de abdij.
Meer weten?
Het archeologisch veldwerk in de bouwput van het politiegebouw legde vier bewoningsconstructies en een grafveld uit de periode 650-750 na Chr. bloot.
De structuur van de vier gebouwen gunt een blik in de leefomstandigheden van haar bewoners. De constructies suggereren de aanwezigheid van twee erven. Deze deden hoogstwaarschijnlijk dienst als menselijke bewoning, stalruimte voor vee en mogelijk fungeerde een hoger verdiep als opslagplaats. We kunnen deze laat-merovingische bewoning interpreteren als een boerderij die zich toelegde op het houden van schapen op hogere gronden in of nabij het intergetijdengebied langs de Vlaamse en Zeeuwse kust.
Het meest intrigerende aspect van de Koksijdse site is dat men in het noordelijke deel een begraafplaats aantrof, bestaande uit 47 grafstructuren met 53 skeletten. Waarschijnlijk overlapten de bewoning en begraving elkaar in tijd. Het grafveld bestond uit individuen van alle leeftijden en geslachten. Dit suggereert de aanwezigheid van één of meerdere familiegroepen.
Enkele grafstructuren verkeerden in lege of verstoorde staat, anderen huisden dan weer verscheidene individuen en/of grafgiften. Het aantal grafgiften bleef opvallend beperkt. De Merovingen gaven de doden eerder gebruiksvoorwerpen mee dan luxueuze statusobjecten.
Wie zeg je? Merovingen? Jazeker, zo worden de mensen genoemd die, van de 5de tot halfweg de 8ste eeuw, West-Europa bevolkten. Van oorsprong zijn ze een federatie van Germaanse volkeren, inwijkelingen van over de Rijn die zich met de autochtone Gallo-Romeinse bevolking hebben vermengd en een eigen identiteit hebben opgebouwd. Over hun vroegste periode weten we in Vlaanderen nog bijzonder weinig, maar vanaf de 6de eeuw is er meer informatie. Voor de kustgebieden en het aanpalende hinderland is pas zo goed als uitsluitend materiaal voorhanden uit de 7de en 8ste eeuw. Activiteiten werden daar vooral gericht op het hoeden van schapen voor de wolproductie. Er bestond een uitgebreid distributienetwerk met internationale contacten in het gehele Noordzeegebied. Ook de site in Koksijde maakte daar deel van uit.
Omstreeks 750 houdt de site ermee op te bestaan en wordt ze geleidelijk aan door duinzand bedolven. Op een boogscheut daar vandaan verrees eeuwen later de abdij Ten Duinen.
Beluister de podcast over dit onderzoek via merovingerdna.be.
Traject knooppunten 65 - 62 - 58
Tussen knooppunt 62 en 58 fiets je langs de Hoge Blekker, de hoogste duinmassa van de Vlaamse kust (33 m). Die trok in de 16de eeuw over de Duinenabdij heen en kwam in de 19de eeuw zo’n 500 m verder tot stilstand. Ten zuiden ervan, op de rand van duin en polder, ligt de oude dorpskern van Koksijde. Of toch die waar de kerk in de vroege 18de eeuw herbouwd werd, want de oorspronkelijke kerk was ook al door de wandelduinen overstoven. Koksijde is als parochie pas ontstaan omstreeks 1200, wat leidde tot een conflict met Ten Duinen. De huidige kerk, die je kan zien, is een neogotisch bouwwerk, geïnspireerd op Franse gotische kerken, met overvloedige binnendecoratie.
Doornpanne in Oostduinkerke
We staan hier pal op de middeleeuwse parochiegrens tussen Koksijde en Oostduinkerke. De duinen ten westen, tot aan de grens met Adinkerke (nu De Panne), behoorden vanaf 1219 toe aan de Duinenabdij. Oostwaarts bevonden we ons op het grondgebied van de vorst. In de woeste duinen vormde die grens een rechte lijn naar zee, afgepaald met paalstenen. Maar in de polders sloot ze aan op een waterweg, een harde grens als baken in het landschap. Eeuwen later stonden de palen er nog, zo blijkt uit rechtszaken op het einde van de 16de eeuw. Zouden die, in de duinen intussen bedekt door een hoop zand, er nog steeds staan?
Omstreeks 1876-78 werd met de aanleg van de Leopold-II-laan vanuit Oostduinkerke de ontwikkeling van Oostduinkerke als badstad gestimuleerd, waardoor die op enkele tientallen jaren tijd kon uitgroeien. Vissers maakten daar handig gebruik van en konden voortaan hun schuiten makkelijker het strand op trekken. Hieraan herinnert de benaming ‘Schipgatduinen’ nog: de duinen zeewaarts van de Doornpanne, gelegen langs een door vissers druk gebruikte trekweg in de duinen van Sint-André.
Meer weten?
Tot de Eerste Wereldoorlog was hier geen bebouwing te zien. Vanaf 23 oktober 1914 was het duingebied ten westen van Nieuwpoort in handen van het 32ste Franse legerkorps, die de Belgen bescherming boden en van hieruit de Kanaalhavens Duinkerke, Calais en Boulogne dekking moesten geven. In de duinen werden grote barakkenkampen aangelegd om de troepen onderdak te bieden. Op het fietstraject door de Doornpanne doorkruisen we zo de legerkampen Sorbes, Bador en Métry. Bador huisvestte onder meer de Chasseurs d’affrique, ook Spahi’s genaamd, de Marrokkaanse cavaleristen. Het kamp Métry bevond zich ongeveer op de plek waar we ons nu bevinden. Iets meer zeewaarts lagen dan nog de barakkenkampen Salonique en Bagdad, en meer zuidwaarts (dieper in de duinen van de Doornpanne) hadden we nog de kampen Maulmaison en Serbes. In het natuurgebied de Doornpanne zijn nog her en der resten van die kampen te vinden met heel uiteenlopende vondsten die ons iets vertellen over de legereenheden, mensen uit alle hoeken van de wereld. Van juni tot november 1917 kwamen de kampen onder Brits bevel en daarna, tot februari 1918, opnieuw onder Frans gezag, vooraleer het gebied uiteindelijk terug door het Belgische leger werd gecontroleerd.
Na de oorlog werden de gronden zeewaarts van de Doornpanne verkaveld en geleidelijk aan bebouwd. In de Doornpanne werd in 1922 een terrein van 100 hectare door een groep Engelsen aangekocht om er een golfbaan te bouwen. De Linkse course, aangelegd door de beroemde golfarchitect Harry S. Colt, werd meteen een topgolfbaan aan de Belgische kust. Maar het project was niet rendabel genoeg. Enkele West-Vlaamse industriëlen namen het tevergeefs over en in 1928 gingen ze in vereffening. Golf Sint-André werd ingeruild voor een oprukkende villawijk die gelukkig, op de boothotels ‘La Péniche’ (1933) en ‘de Normandie’ (1937) en een handvol villa’s na, een halt werd toegeroepen. Wie goed kijkt vindt in het duinlandschap nog sporen terug van de golfbaan en de villaverkaveling van weleer.
1000 jaar mensen op Golf ter Hille
Op de terreinen van Koksijde Golf ter Hille waren er tussen 900 en 1100 al drie hoeves actief, afgebakend door smalle, ondiepe grachten. Dat toont het archeologisch onderzoek van 2009-2010 aan. Omstreeks 1000 kwamen er aansluitend op het erf aparte woonzones, telkens omgeven door een walgracht. Deze landbouwbedrijven richtten zich vooral op veeteelt. Wellicht behoorden de bewoners tot de regionale elite, in dienst van een abdij of een kasteelheer.
De hoeve die haar naam gaf aan het golfterrein, kennen we pas vanaf ca. 1330. De oudst bekende eigenaars behoorden tot de grafelijke en (Franse) koninklijke entourage. Daarna behoorde de hofstede ruim 450 jaar lang toe aan de Duinenabdij. De oude benaming Pharis herinnert wellicht aan een kleine aanleghaven met vuurbaken voor schepen. De grote herenhoeve had een stenen toegangspoort en was omgeven door een brede walgracht. Die gebouwen werden volledig verwoest tijdens de godsdienstoorlogen omstreeks 1580.
Na 1600 werd het opnieuw rustig in de streek, maar een echte nieuwbouw bleef lang uit. De boerenwoning van ‘Hof ter Hille’ dateert van 1640-1644. Daarna brachten oorlogen tussen Frankrijk en Spanje jarenlang plunderingen en vernielingen. De hoeve werd meermaals zwaar beschadigd en hersteld, zoals de jaarankers ‘1698’ op de westgevel van het woonhuis getuigen. In 1821 verkochten de monniken van de afgeschafte Duinenabdij de hoeve aan een Brugse edelman.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag het gebied achter de frontlinie. Twee boerderijen fungeerden als verblijfspost. Voor de opstelling van zwaar geschut werden spoorlijnen gelegd. Na de Groote Oorlog verwierf de pachter de hofstede. De kern daarvan is nu het clubhuis van de golf, dat ingericht werd met respect voor het eeuwenoude erfgoed.
Naar knooppunt 98
We vervolgen onze weg tot knooppunt 98 langs de Hof ter Hillestraat, ook wel de Oude Zeedijk genoemd. Deze dijk werd vermoedelijk in de 10de eeuw aangelegd. Dat blijkt uit opgravingen in 2009-2010. Het bochtig verloop middenin is een wiel, de plaats waar de dijk in de 11de eeuw doorbroken werd bij stormvloed en nadien terug hersteld.
Florizoonebrug Wulpendijk
Het kanaal Nieuwpoort-Veurne is een van de waterwegen, betaald door Brugge, Veurne en Duinkerke, om Plassendale en Brugge over water te verbinden met Duinkerke (in Noord-Frankrijk). Dit deel werd omstreeks 1640 aangelegd. Van Nieuwpoort tot over Wulpen werd een oude watergang, het Langelis (Langgeleed), uitgediept en rechtgetrokken. Het stuk tot Veurne werd dan met mankracht volledig nieuw gegraven.
In de omgeving van het kanaal Nieuwpoort-Veurne vind je tal van relicten uit het verleden. Zo passeert de fietstocht langs de Conterdijk, een aarden wal die opgeworpen werd met de vrijgekomen aarde uit de kanalen. Het zijn typische termen voor verdedigingslinies langs waterwegen, maar de dijken fungeerden ook als landweg en als jaagpad voor de ketspaarden die de boten trokken.
Halfweg Nieuwpoort-Veurne was de brug van Wulpen voortaan de enige plaats waar het kanaal door een landweg gedwarst werd. Dat gaf het ontstaan aan een ‘dijknederzetting’: huizen, een brouwerij en enkele herbergen aan de dijk, die hiervoor wat cijns betaalden aan de vereniging van de drie steden die het kanaal bekostigd hadden. Op kaarten uit de late 17de eeuw is rond de brug en de dijknederzetting een stevige versterking zichtbaar. Dat is een gevolg van de Frans-Spaanse Oorlogen, toen Veurne door de Fransen versterkt werd, terwijl Nieuwpoort in Spaanse handen was. Een reeks kleine fortjes (“redoutes”) beveiligde dan de verdere loop van het Langelis. Een van de redoutes bevindt zich wat verderop, nog voor de brug van de Toekomstlaan, in de weide tussen de Conterdijk en de Langeleedstraat. We zien nog duidelijk de grachten en de kunstmatige heuvel waarop de wachttoren stond.
Meer weten?
De waterhuishouding is voor de geschiedenis van deze regio enorm belangrijk geweest. In de loop van vooral de 11de en de 12de eeuw werden de grote geulen en inhammen van de zee tussen dijken gedrongen tot de waterwegen die we nu kennen. Dat maakt dat heel wat waterwegen een deels natuurlijk en deels kunstmatig verloop kennen.
Dat geldt ook voor het Langelis of Langgeleed. Een ‘-leet’ naam verwijst vaak naar kunstmatige watergangen. Het Langelis zoals we dat nu kennen, vangt aan bij de grens van België en Frankrijk (in de middeleeuwen de grens tussen de Vlaamse kasselrijen Veurne en Sint-Winoksbergen), meteen al met een hoekig verloop dat op menselijk ingrijpen wijst. Het Langelis liep ten zuiden van de duinengordel naar Nieuwpoort toe en was belangrijk voor de polders, die door de duinengordel niet rechtstreeks in zee konden afwateren. Door de opname in het kanaal Nieuwpoort-Veurne werd de loop rechtgetrokken en verdiept. Daarbij bleef de afwateringsfunctie behouden.
Ten zuiden ervan passeren we straks de Oude Zeedijkstraat: een wat kromme weg die net ten zuiden van de nederzetting Wulpendijk loopt. Dat is een restant van een van de oudste grote dijken die bij de drooglegging een rol speelden. Die Oude Zeedijk kan zowat gevolgd worden aan de hele binnenkant van de IJzergolf, vanaf Lo/de Knocke tot hier. Het Langelis en de Oude Zeedijk herinneren ons dus aan die belangrijke periode van landwinning.
Het kanaal nam de rol van het Langelis in de waterhuishouding over. Daarnaast was het militair belangrijk, en dat gold zeker voor de Wulpenbrug, die dan ook extra verstrekt werd op het einde van de 17de eeuw. Maar het kanaal had ook een belangrijke functie in het verkeer over water. De drie steden Brugge, Veurne en Duinkerke vormden een genootschap, ’t Nieuw Bedelf, dat de uitbating op zich nam. Dat behelsde zowel transport van goederen als verkeer van mensen. Het meest comfortabele verkeersmiddel was in die dagen de barge over het kanaal. Je moest er wat meer je tijd voor nemen, maar het verkeer over water was beslist te verkiezen boven schokkerige koetsen of karren over ’s winters nauwelijks begaanbare wegen!
De nederzetting op Wulpendijk bestond nog in de vroege 19de eeuw uit huisjes met een moestuin op kleine percelen die strikt de rooilijn halverwege de dijk volgden. Pas vanaf halfweg die eeuw verscheen er ook bewoning op de Conterdijk. De nederzetting groeide aan tot ze zelfs meer bewoners telde dan de oude dorpskern. Met een breed gamma aan beroepen. Een aantal daarvan waren geënt op het verkeer over water, waaronder opvallend veel herbergen voor vissers of voor schippers en reizigers. Door de opkomst van andere vervoermiddelen is die laatste focus geheel teloor gegaan. Maar vissers en wielertoeristen blijven aangetrokken door de rustige omgeving.
De brug werd in 2007 volledig vernieuwd. Na een oproep tot de bevolking voor een nieuwe naam, koos Koksijde voor “Florizoonebrug”. Daarmee brengt de gemeente hulde aan een uitgebreide familie, waarvan een voorvader zich in 1699 op Wulpendijk vestigde. Een molen van de familie werd in 1914 opgeblazen, en haar kapelletje moest plaats ruimen voor de nieuwe brug. Uit het geslacht stamden meerdere burgemeesters, de stichters van Bellewaerde en Meli (nu Plopsaland), dichter en cultureel ambassadeur van Koksijde Fernand Florizoone, en diverse zaakvoerders en handelaars in de Veurnse regio.
Verder op de route
We steken de grote baan, de Veurnekeiweg, over en passeren links de oude Gasthuishoeve, in de 13de eeuw gesticht als hospitaal van de zusters van Bethania. Later evolueerde de site tot een klooster met taken zoals ziekenzorg. Die bleef zoals vele andere religieuze instellingen niet gespaard tijdens de godsdienstoorlogen, waardoor de zusters omstreeks 1578 het complex moesten verlaten en binnen de stad Veurne een nieuw bestaan opbouwden, later als Norbertinessenklooster. De bestaande boerderijgebouwen dateren nog grotendeels uit de 17de en de 18de eeuw. Veel van het erfgoed ging evenwel in de 21ste eeuw verloren.
Kerkwijk Wulpen
Wulpen bevat nog een typische dorpskern met middeleeuwse elementen: centraal een beeldbepalende kerk en een dorpsplein en op de centrale as een oude dijkweg. Daarrond bevindt zich verspreide landelijke bewoning, boerderijsites die doorgaans tot de middeleeuwen teruggaan. De lintbebouwing in het dorp is vooral in de 18de en 19de eeuw ontwikkeld.
Archeologisch onderzoek in de ruime omgeving toont aan dat er al bewoning was in de 8ste-9de eeuw. De oudste sporen in de dorpskern zijn iets jonger en werden gevonden in de Kerkwijk direct achter de kerk. Bij opgravingen in 2017 werd een deel van een site met walgracht gevonden van omstreeks het jaar 1000. Mogelijk hoorde daarbij een bidplaats die later uitgroeide tot de parochiekerk. Die wordt begin 12de eeuw voor het eerst genoemd. De oudste begravingen die tijdens opgravingen zijn gevonden dateren uit die periode of zijn mogelijk iets ouder.
De bidplaats was zeker al vóór 1135 in bezit van de Veurnse Sint-Niklaasabdij, in dat jaar toegetreden tot de Orde van Prémontré. Garembert, zoon van een lokaal edelman en stichter van de norbertijnerabdij van Mont-Saint-Martin in Le Catelet (Frankrijk), was er ongetwijfeld verantwoordelijk voor dat heel wat grondbezit in de parochie aan de norbertijnen toekwam. De kerk, waarvan enkel de 13de-eeuwse bakstenen vieringtoren de tand des tijds deels doorstond, bleef nog lang onder de hoede van de Veurnse Witheren, tot zij tijdens de Franse Revolutie werden ontbonden.
Ook de wereldoorlogen gingen in Wulpen niet ongemerkt voorbij. De kerktoren werd door Belgische troepen gedeeltelijk gedynamiteerd en op de Kerkwijk werd tijdens de Tweede Wereldoorlog een Stutzpunkt of een Duitse veldbatterij aangelegd.
Wat verder op de route
Onze route leidt langs Wulpendammestraat, genoemd naar de dam bij Wulpen die de middeleeuwse bewoning mogelijk maakte, en daarna de Booitshoekestraat. Iets voor de weg de autoweg dwarst, zie je in de verte links de Allaertshuizen, een groot uithof van de Duinenabdij dat zijn naam dankt aan de 12de-eeuwse Alnothus van wie dit verworven werd. Toen de abdij haar grote domeinen opsplitste, was dit het enige waarbij dat niet tot landverlies voor een nieuwe hoeve leidde. Het erf was groot genoeg om er een tweede hoeve met eigen bedrijfsgebouwen neer te poten.
Booitshoeke ontstond omstreeks 1180 uit Wulpen, wellicht als een stichting van een Boidekin. Het bleef steeds een klein dorp. Van ver is het mooie kerkje zichtbaar, in 1690 hersteld en uitgebreid met zijbeuken. Verder verwijzen in het landschap relicten naar de norbertijner Sint-Niklaasabdij van Veurne, die hier veel eigendommen had. Links op onze weg passeren we een belangrijk uithof van de Sint-Niklaasabdij, de Schaperie of Duvecothoeve. Op de nieuwe bedrijventerreinen, gelegen op het landgoed van die hoeve, werd een uitgebreid archeologisch onderzoek verricht dat resulteerde in opgravingen (2017). De Sint-Niklaasabdij baatte hier van de late middeleeuwen tot de 17de of 18de eeuw, steenbakkerijen uit. Enkele van de aangetroffen structuren waren nog bijzonder goed bewaard.
Veurne komen we binnen via de Ooststraat, waar vroeger de Oostpoort stond. Dat was de toegangsweg naar Beoosterpoort, een aparte parochie van Veurne buiten de stadspoorten en naar Nieuwpoort. Omdat die stad meermaals behoorde tot een ander regime, werd de Oostpoort doorgaans het meest versterkt. Sporen van de Bourgondische Oostpoort van ca. 1400 werden aangesneden in 1999 en recent nog konden ook de goed bewaarde resten van de poort uit de tijd van Vauban grondig worden onderzocht (zie ook stoppunt 8).
Sint-Walburgapark
Veurne ontwikkelde zich vanuit een ringwalburg, omstreeks 890 aangelegd door de graaf van Vlaanderen. Die ronde structuur is tot op vandaag bewaard gebleven in het huidige stratenpatroon die het stadspark omsluit. Ook de vier invalswegen van die circulaire structuur kunnen nog goed in het stadsweefsel worden herkend. De versterking wordt door de graven van Vlaanderen verder uitgebouwd. In de 11de eeuw wordt er een mottekasteel gebouwd, een kunstmatig opgeworpen heuvel waarop de residentiële grafelijke woning stond. De burchtkapel, aanvankelijk gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, wordt al in de 10de eeuw voorzien met relieken van de heilige Walburga en wordt vermoedelijk omstreeks 1100 verbouwd tot een indrukwekkende Romaanse kapittelkerk. Daarvan bleven nog tot begin 20ste eeuw belangrijke partijen overeind. De intentie was om het gotische koor uit de 13de eeuw te vervolledigen, gezien de bouw vanaf de late 14de eeuw in belangrijke mate was stilgevallen. De kasteelheuvel is samen met de Sint-Walburgakerk tot op vandaag beeldbepalend in de stad én een toonbeeld voor een middeleeuws kasteelsite.
Meer weten?
De vierkante Grote Markt is ook al een realisatie uit de 13de eeuw. Na de Frans-Vlaamse oorlog was Vlaanderen aan herstel toe. Een grote bloeiperiode volgde en dat zien we vooral economisch en in het bouwkundig erfgoed. Diverse hoogstandjes in baksteen bleven bewaard, niet enkel Sint-Walburgakerk en de Sint-Niklaaskerk. De stad werd omwald en kreeg stenen poorten (verdwenen), aan het marktplein kwamen overheidsgebouwen, waaronder het landshuis die in zijn huidige renaissance-uitzicht nog een belangrijke middeleeuwse bouwkern bevat. De stad bevat ook nog diverse middeleeuwse stenen huizen, aan het marktplein en langs de invalswegen, eerst dieper gelegen stadsboerderijen en later als rijhuizen met een voorgevel aan de rooilijn. De voorgevels van die huizen zijn in de loop der tijden aangepast, maar in de kelders zijn ze nog herkenbaar aan de grote zalen met kruisribgewelven rustend op eenvoudige kapitelen en kraagstenen in natuursteen.
Vanaf de late 13de eeuw wordt de open ruimte in de stad meer en meer ingenomen, zo ook langs het circulaire stratenpatroon die het oorspronkelijke burgterrein afbakende. Dat kan als een gevolg van economische voorspoed worden gezien. Het oudste gebouw draagt de jaarankers 1570 en bevindt zich op de hoek van de Zwarte Nonnenstraat en de Vleeshouwersstraat (let erop wanneer je de fietstocht vervolgt), maar de meeste huizen dateren van later. Veurne kende in de eerste helft van de 17de eeuw, na de slag bij Oostende tijdens de Tachtigjarige Oorlog, een ware bloeiperiode. Ook de periode na de Vrede van Utrecht (1713), die een punt zette achter de Frans-Spaanse oorlogen, was er duidelijk een stimulans in de bouw.
We verlaten het stadspark langs het Citernestraatje, één van de vier toegangswegen van de 9de-eeuwse ringwalburg.
Vaubanpark
Veurne is van in de late middeleeuwen een versterkte stad. De Bourgondische versterkingen uit circa 1390, met muren die ronde torens verbonden, waren nog intact tot in de 17de eeuw, zij het aangevuld met ravelijnen aan de vier stadspoorten. Maar vanaf 1646 werd Veurne een speelbal in de Frans-Spaanse oorlogen. De stad werd herhaaldelijk belegerd, ingenomen en door de diverse partijen versterkt. De eerste bastionnering (1646) vormde een hoekig patroon rond de oude stadsvesten, met een hoornwerk richting Nieuwpoort - dat behoorde vaak aan de vijand toe. In 1673 begonnen de Fransen de vesting te ontmantelen.
Begin 1693 werd de stad voor Lodewijk XIV heroverd op Engels-Nederlandse troepen, die tijdens hun bewind van slechts enkele maanden al nieuwe bastions gepland hadden. Maar nu startten grootse versterkingswerken onder de leiding van Sébastien le Prestre, maarschalk Vauban. Veurne was een van de meest noordelijke versterkingen van de befaamde Franse ‘pré carré’ en veranderde in vijf jaar tijd in een indrukwekkende vestingstad, waarvoor veel grond onteigend werd. Opvallend is dat de oude vestinggracht in het zuiden bewaard werd, inclusief de laatmiddeleeuwse poorten. Plannen van Vauban uit 1699 om vooral die zuidkant verder uit te bouwen, bleven deels onuitgevoerd. Wel werden kazematten gebouwd en lag een binnenhaven aan de basis van de huidige Kaai.
De Vrede van Utrecht (1713) droeg Veurne van de Fransen over aan de Oostenrijkse Nederlanden. In de stad kwam wel een Nederlands Barrièregarnizoen, zodat de versterkingen bewaard bleven. Die troepen bleken machteloos toen de Fransen tijdelijk Veurne opnieuw bezetten (1744-1749). Vanaf 1781 liet de Oostenrijkse keizer Jozef II de vestingen ontmantelen, zodat het Nederlandse garnizoen de stad verliet. De vrijgekomen gronden werden verkaveld en in de loop van de 19de eeuw verdween de Kapitale Wal, de vestinggracht ten noorden van de stad. Ten zuiden is die bewaard voor het waterverkeer. In heel de stadsrand zijn tot vandaag de typische driehoekige structuren zichtbaar van de voormalige versterkingen. Toen omstreeks 2010 na opgravingen het ‘Vaubanpark’ aangelegd werd in het westen van de stad, werden waterwerken en verhoogde taluds ingericht als een knipoog naar de bekende vestingbouwkundige.
Meer weten?
De Vaubanversterkingen vormen de spectaculairste en meest uitgebreide verdedigingsgordel van Veurne. Maar al vanaf de middeleeuwen was Veurne een gesloten, versterkte stad. En nog eerder had de graaf van Vlaanderen er al een eigen versterkte residentie (zie vorige stop).
De oudste stadsversterkingen dateerden uit de vroege 13de eeuw. Binnen een brede gracht verbonden houten versterkingen een vijftal toegangspoorten. Omstreeks 1390 werden zij vervangen door stenen muren en ronde torens, waarbij de straten binnen die omwalling bewaard bleven in het stratenpatroon als een ‘kleine ring’. Er bleven slechts vier poorten voor verkeer over land. De Colme of Bergenvaart, de belangrijke waterweg naar Sint-Winoksbergen, doorkruiste nog de stad, zodat twee Westwaterhektorens en een grote Oostwaterhektoren die achillespezen van de versterking moesten beveiligen. De basissen van de Westwaterhektorens werden eind 2013 bij nieuwbouw volledig blootgelegd. Restanten van de Zuidpoort waren al in 1979 archeologisch onderzocht bij de bouw van het nieuwe Gerechtshof, en van de Oostpoort bij de heraanleg van de Ooststraat twintig jaar later.
Vanaf de 16de eeuw werden ravelijnen aangelegd aan de vier stadspoorten: driehoekige verdedigingsconstructies die een apart te verdedigen voorpost vormden en een directe stormloop op de poorten verhinderden. Zoals later het imposante hoornwerk, was het ravelijn aan de Oostpoort de sterkst uitgebouwde, want vandaar - uit Nieuwpoort - werd doorgaans de vijand verwacht.
Vanaf 1646 kreeg Veurne te maken met de opeenvolgende Frans-Spaanse Oorlogen. Tot het einde van de eeuw wisselde de stad liefst negen keer van regime na een meestal kort beleg. Vooral de Fransen bouwden de stad uit tot een bolwerk, dat door de vijand overgenomen werd en verder uitgebouwd of verwaarloosd werd - want de Spaanse schatkist pompte er niet graag veel geld in. Een verslag van de belegering in 1648 zegt dat de stadsbewoners de oude stadsmuren verdedigden en de (dan Spaanse) troepen buitenwerken - eens te meer vruchteloos. Bij het beleg door de Fransen in 1667 moesten de burgers de versterkingen opkalefateren met onder meer palissades… Inderdaad, opnieuw vruchteloos. Uiteindelijk besliste de Zonnekoning in 1672 om de versterkingen neer te halen, maar vanaf 1693 zou Vauban Veurne net weer uitbouwen tot een van zijn speerpunten en in 1699 zelfs nog een uitbreiding voorzien, die slechts deels gerealiseerd werd.
De versterkingen van Vauban bleven zowat heel de 18de eeuw in stand. Toen de Fransen in 1744 opnieuw Veurne ingenomen hadden, werd een nieuwe glacis aangelegd. Maar daarna werden de versterkingen vanaf 1781 bewust afgebroken om het Hollandse garnizoen te doen vertrekken. De vrijgekomen gronden en een deel van de militaire gebouwen werden openbaar verkocht. In 1788 organiseerde de Veurnse overheid al de belastingzetting op de landen van de ‘gedemolieerde fortificatiën’.
Onderweg
200 m vanaf het kruispunt van de Ventweg en de Klokhofstraat passeer je rechts een doodlopende landweggetje. Dat was de grens tussen de stad Veurne en het ommeland. Aan de overkant van de Klokhofstraat vind je een grenspaal die dit aanduidt. Het is de enige grenspaal van een twintigtal die nog op zijn originele plaats staat. Ze dateert van na 1586, zoals af te lezen is aan het verweerde wapen van de stad en kasselrij Veurne. Vanaf hier vormt de weg de grens tussen Veurne-Bewesterpoort (links), een zelfstandige parochie ten westen van de stadspoorten, en Adinkerke (rechts). Dat dorp strekte zich uit tot bijna tegen Veurne, en dat tot een grondruil in 1931.
Vanaf knooppunt 84 rijd je helemaal op het vroegere grondgebied van die parochie. Tot daar was dit een van de vier Burgwegen die vanuit de circulaire grafelijke versterking vertrokken in de vier windrichtingen. De Burgweg leidde verder westelijk langs Adinkerke tot aan de grens van de kasselrij met Sint-Winoksbergen, nu de Franse grens. Bewoners van de kasselrij genoten op deze Burgweg vrije doorgang tot in het centrum van de stad.
Wat voor de kruising met de kaarsrechte Pannestraat zie je rechts ‘Verloren Kost’. Dit was een hoeve van de Duinenabdij, ontstaan halfweg de 17de eeuw, misschien vanuit Klein Bogaerde, dat zelf al een afsplitsing van het grote Ten Bogaerde was. Waar nu het industrieterrein van Veurne begint, lag een andere Duinenhoeve, Ten Doelkin, die ongeveer in dezelfde periode ontstaan is. Maar eerder was er een kade aan een kanaaltje dat van Veurne naar Ten Bogaerde liep en dat voor transport naar en van de abdij gebruikt werd. Het werd in de laatste 14de eeuw verbreed.
Svinkxstraat
Dit is een veelzijdige stop: landschap, bewoning van zoutzieders uit de ijzertijd tot heden, en burgerlijk én militair gebruik vind je op een steenworp van elkaar. Opvallend is de scherpe afbakening in het landschap: de overgang tussen de duinen en de polders. Oprukkend zand maakte dat het duingebied zich voortdurend zuidwaarts probeerde uit te breiden, een gevolg van de overheersende windrichting. Daardoor moesten de hoeven die er aan paalden, eeuwenlang aan land inboeten. Nu zijn de duinen vastgezet door helmgras, struiken en bomen. Wat ten zuiden loopt het Langelis, dat voor de afwatering zorgde.
De Svinkxstraat vormt al sinds de middeleeuwen de grens tussen Adinkerke (nu De Panne) en Koksijde. Waar ze op de duinen botste, vormde een rechte lijn naar de zee de afbakening. De duinen ten westen behoorden toe aan de vorst, en die ten oosten aan de Duinenabdij vanaf 1219 tot haar afschaffing in 1796. Paalstenen bakenden haar gebied af, maar konden niet verhinderen dat er meermaals conflicten waren over jachtrecht en het weiden van dieren, het belangrijkste gebruik van de duinen in die eeuwen.
Op het grondgebied van De Panne, de ‘Oosthoek’, werden archeologische sporen aangetroffen van bewoning uit de ijzertijd en de volle middeleeuwen. De hoeven die je vandaag ziet, gaan maar terug tot de late middeleeuwen. Daarbij het uithof Ten Bogaerde van de Duinenabdij, ontstaan in de 12de eeuw, met de grote middeleeuwse schuur en de sierlijke gebouwen uit de vroege 17de eeuw, duidelijk zichtbaar tussen de Svinkxstraat en het vliegveld. Na enkele eeuwen werden daarvan andere pachthoeven afgesplitst, zoals Bellevidere, net ten zuiden van de duinen en ten oosten van de Svinkxstraat. Het Kapelhof, aan de kruising van het Langelis met dezelfde straat, behoorde niet aan de Duinenabdij toe, maar ook deze hoeve bezit een oude kern.
Meer weten?
De duinen stonden eeuwenlang bekend als een onbruikbaar en onherbergzaam gebied - tot badgasten en toeristen er de charme van zagen. Toch zijn er sporen van bewoning die teruggaan tot onze vroegste historische tijden. Al dateren die in sommige gevallen van voordat de duinen er waren. De duinen gingen immers op wandel, als ze niet vastgelegd werden door helmgras, struikgewas of bomen zoals elzen. Duinenbeheer was noodzakelijk voor de kustverdediging, om het cultuurland erachter te beschermen. Maar het botste steeds weer met de belangen of praktijken van stropers en jagers, van lieden die allerlei vee in de pannen weidden, of voor helmgras andere bestemmingen wisten, zoals het verpakken van vis... De teloorgang van de Duinenabdij, waar de Hoge Blekker overheen trok, is een van de meeste sprekende getuigenissen van waartoe dit leiden kon.
Het doorsteken van de duinen voor de afwatering was gevaarlijk. Daarom moest zorg gedragen worden voor de waterhuishouding, die hier via het Langelis naar Nieuwpoort gedirigeerd werd. Ruimer kwam in de 13de eeuw een waterschap tot stand, de Veurnse Noordwatering, waarin de Duinenabdij als private grootgrondbezitter een belangrijke rol speelde. Ze kon haar rol zelfs door middel van slinkse praktijken wat opschroeven, tot ze in 1600 het ambt van watergraaf aan Veurne verkocht. De vrijstelling van waterschapsbelasting behield ze wel…
De abdij dankt haar naam aan de duinen waarin ze ontstond, maar haar vele landbouwuitbatingen lagen natuurlijk elders. Een van de grote uithoven die ze zelf uitbaatte, was Ten Bogaerde. Meerdere hoeven die we tussen Veurne en hier ontmoet hebben, zijn daaruit voortgekomen. Van hieruit zie je nog zo’n hoeve, net onder de duinen: Bellevidere, oorspronkelijk ‘het Elsthuis’. Dat verwijst naar de elzenbossen die de abdij hier als afweer tegen de duinen bezat.
De wijk tussen de duinen en het Langelis waarin het Kapelhof en Bellevidere lagen, heette de ‘Teghelriehouck’. Die naam verwijst naar kleiwinning of ovens voor ‘teghels’. Dat kunnen bakstenen zijn, maar ook daktegels en dakpannen, of vloertegels. Aan de overkant van Ten Bogaerde lag het ‘Turfhuis’ van Ten Duinen, een stapelplaats voor de turf (veen) die als brandstof diende. De toponiemen verwijzen dus naar de productie van allerlei keramisch materiaal die de Duinenabdij vanaf de 13de eeuw organiseerde. Zo kon ze de grote abdij uitbouwen, waar onze route eindigt.