Bouwen, niks dan miserie door de eeuwen heen.

Bouwkundig erfgoed

Onlangs verscheen het vijfde en laatste deel van het onderzoek naar de Tongerse Onze-Lieve-Vrouwbasiliek, in de reeks Relicta Monografieën. Eén van de onderwerpen die daarin aan bod komen, is de bouw van de huidige, gotische kerk. Die verliep niet zonder slag of stoot, want grote bouwwerken lopen zelden zoals gepland. De bouwheer die zijn wensen verandert, rampspoed, financiële problemen, adviesorganen die zich bemoeien, … In haar 800 jaar oude geschiedenis heeft de basiliek van Tongeren het allemaal zien voorbijkomen. We doen een greep uit de dossiers.

 

De eerste vertragingen

Het begon al bij de start van de bouw van de huidige kerk, met de afbraak van het oude koor en de bouw van het nieuwe. Al in 1240, ongeveer tien jaar na het begin van deze nieuwbouw, werd het ontwerp veranderd. Het nog onvoltooide nieuwe koor werd weer afgebroken om plaats te maken voor het koor dat we vandaag kennen, en dat veel langer is dan wat oorspronkelijk was voorzien. Het kapittel van de kerk wilde immers een duidelijke scheiding tussen koor en schip, iets wat in het eerste ontwerp niet zo simpel was. Door de vergroting kon het koorgestoelte voor de kanunniken volledig in het koor worden geplaatst, waardoor zij hun eigen kerkdienst konden hebben, fysiek gescheiden van de parochianen. 

Een tweede vertraging kwam er met de bouw van het schip van de basiliek. Dat ziet er misschien heel homogeen uit, maar het westelijke deel werd pas gebouwd in het begin van de 16de eeuw, terwijl de rest dateert van de late 13de en 14de eeuw. Deze lange pauze in de bouwwerken werd veroorzaakt door de oude westtoren, van rond 1200. De stad Tongeren hield hem zo lang mogelijk in gebruik als belfort, tot in begin van de 16de eeuw. En dit terwijl de huidige westtoren er al voor een groot deel tegenaan stond. Minstens 50 jaar lang had de basiliek een bizar uitzicht met twee torens, een nieuwe en een bouwvallige. Pas bij de afbraak van de oude toren en de voltooiing van het schip in de 16de eeuw kon de huidige westtoren ook dienst beginnen doen als stedelijk belfort.

 

De oorspronkelijke houten torenspits ging in vlammen op in 1677. Hier is hij nog te zien op een anoniem schilderij uit 1687 (Copyright Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap Tongeren vzw). 

 

Meer oponthoud was er in 1677, bij de belegering van Tongeren door Franse troepen. Het dak van de basiliek vatte vuur tijdens het bombardement en ging in de vlammen op. Het dak werd herbouwd, maar sporen van de brand zijn vandaag nog steeds zichtbaar. Boven de gewelven heeft de bleke Maastrichtersteen op verschillende plaatsen een rozige verkleuring, die te wijten is aan de hitte van de brand. In de 19de eeuw moesten de pijlers van de kruising gedeeltelijk worden vernieuwd omdat ze te zwaar waren aangetast door deze brand.

 

Torenhoge subsidies

Na de brand bouwde men in 1691-1703 een nieuwe houten torenspits, die uiteindelijk zou blijven staan tot in 1877. In 1860 stelde architect Léopold Schoonejans voor om, volledig volgens het intussen voorbijgestreefde gedachtengoed van de Franse architect Viollet-le-Duc, een stenen spits te bouwen. Die zou beter overeenstemmen met de gotische architectuur van de basiliek, en op die manier ‘de meest perfecte versie’ van de kerk tonen. Het duurde echter nog elf jaar vooraleer architect Louis De Curte hiervoor een ontwerp indiende bij de Koninklijke Commissie voor Monumenten. Gelukkig keurde die het plan meteen goed. 

Na onderzoek van de draagkracht van de toren en het gunstige advies van de expertencommissie, begon de kerkfabriek met de broodnodige subsidieaanvragen. Het voorstel van de kerkfabriek om een goedkopere houten torenspits op te trekken, was immers afgewezen door de KCM: « […] l’église Notre Dame était un monument trop considérable et trop important au point de vue de l’art puisqu’on recule devant la dépense qu’exige la construction d’une flèche en pierre ». De gemeenteraad van Tongeren besliste in 1872 om een jaarlijkse subsidie van 2000 frank toe te kennen. Samen met de inwoners van Tongeren engageerde de kerkfabriek zich om jaarlijks 6000 frank te verzamelen. De resterende kosten zou de kerkfabriek betalen met provincie- en staatssubsidies. Deze regeling zou negen jaar duren.

 

Het papieren ontwerp van De Curte is spoorloos, maar de maquette is in ontmantelde toestand bewaard op de kerkzolder. Het ontwerp bestond uit een vierkante basis met uurwerk en beiaard, versierd met engelenbeelden en pinakels op de vier hoeken. Daarboven kwam een opengewerkte achthoek, geïnspireerd door het belfort van het stadhuis van Brussel, en een opengewerkte spits. Een variant op dit ontwerp werd uitgevoerd als het monument voor Leopold I in Laken (1878-1881).

 

Al in 1874 ontstond de eerste twijfel over de financiële haalbaarheid van het project. In een brief aan de provinciegouverneur waarschuwde minister van Justitie Théophile de Lantsheere (1871-1878) dat het ministerie de jaarlijkse staatssubsidie enkel zou blijven toekennen, als ook de provincie haar jaarlijkse subsidie bleef uitbetalen en de kerkfabriek haar subsidie zou verhogen. Oscar de Schaetzen, voorzitter van de kerkfabriek, maakte zich weinig zorgen over deze dwingende mededeling van de minister: « Les ressources de la fabrique ainsi que les subsides que l’Etat, la province et la ville de Tongres ont bien voulu allouer permettront d’achever ce travail dans une période de trois ou quatre années ». De verkoop van marmeren zijaltaren en eikenhouten deurluiken uit de kerk in mei 1874, geeft echter de indruk dat de kerkfabriek met moeite de nodige budgetten bijeen wist te sprokkelen.

 

De rekening klopt… niet!

Nadat in 1877 de oude houten spits was afgebroken, gingen in januari 1878 dan eindelijk de werken van start. Nog datzelfde jaar polste provinciegouverneur Joseph Bovy (1872-1879) naar de eindafrekening en de datum van de voltooiing. De Schaetzen meldde aan de Tongerse burgemeester een deficit van 20.463,93 frank, hierbij toegevend dat « […] notre conseil de fabrique ne crut pas pouvoir décider l’exécution immédiate et complète du projet […] Le conseil de fabrique ne croit pas pouvoir indiquer l’époque à laquelle la flêche surmontant la tour de notre église sera complètement achevée, ni comment il sera pourvu à la totalité de la dépense ». Volgens de Schaetzen waren nieuwe geldbronnen noodzakelijk, in de vorm van hogere overheidssubsidies. Hierop verhoogde de provincie in 1878 haar jaarlijkse subsidie van 2000 naar 3000 frank. Dit werd terstond geannuleerd door de minister van Justitie, Jules Bara (1878-1884). De provincie had immers haar eigen subsidie verhoogd in de veronderstelling dat ook de jaarlijkse staatssubsidie zou worden verhoogd, van 8000 naar 15.000 frank. Dat was echter in strijd met eerdere beslissingen, en het bedrag van de overheidssubsidies bleef dan ook ongewijzigd. Er werd alleen een verlenging van de bestaande subsidies toegestaan tot in 1886. 
 

De basiliek van Tongeren zoals we hem vandaag kennen: zonder torenspits. 

 

Eind 1880 was de onderste geleding van de torenspits zo goed als afgewerkt, maar de financiële problemen bleven aanslepen. Terwijl aannemer Mathias Zens wachtte op de uitgestelde betalingen van de kerkfabriek moest hij de voorschotten van diezelfde kerkfabriek, voor de aankoop van bouwmaterialen, terugbetalen met rente. Zens dreigde met een rechtszaak en werd pas uitbetaald in januari 1881, na bemiddeling van architect De Curte. De voltooiing van de torenspits was financieel meer dan ooit onhaalbaar. De jaarlijkse staatssubsidie van 8000 frank was intussen opgeschort tot in 1888 en op 31 december 1884 bedroeg het deficit van de kerkfabriek 106.123 frank, een veelvoud van de vooropgestelde kostprijs. In het bestek van de restauratiewerken van architect Van Ysendyck uit 1898, is er geen spoor meer van de stenen torenspits. Het plaatsen van deuren, een plankenvloer en een trap in de onderste geleding, was in 1882 het laatste werk in de toren. Het project van een stenen spits op de westtoren van de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek van Tongeren was voorgoed verleden tijd.