SYNTAR 7: Door de bomen het bos zien

Archeologie

Sinds 2018 geeft de Vlaamse Regering jaarlijks een projectsubsidie voor syntheseonderzoek van archeologische opgravingsresultaten. Deze onderzoeken trekken weg van de vindplaats en proberen het bredere plaatje te vatten, om zo tot echt nieuwe kennis over het verleden te komen. Wij publiceren elk onderzoek online via de nieuwe reeks SYNTAR. 

In het zevende nummer van deze reeks wordt de evolutie van het landschap in de Scheldevallei en de flankerende heuvelzone gereconstrueerd aan de hand van plantenresten uit archeologische vindplaatsen. Tijdens een intense samenwerking zijn SOLVA (archeologen Bart Cherretté en Cateline Clement) en Biax Consult (archeobotanist Wouter van der Meer) erin geslaagd om voor het eerst de versnipperde maar bijzonder boeiende archeobotanische gegevens uit deze regio samen te brengen.
 

Een archeologische vindplaats kan je onmogelijk zien als een eiland in het landschap. Het maakt er integraal deel van uit. Het landschap stuurt en bepaalt voor een groot deel het menselijke handelen. Woonplaatsen ontwikkelden zich op bewust gekozen plaatsen in dat landschap, waarna de mens het begon in te richten en veranderen. Daardoor is ‘het landschap’ ook geen statisch begrip, maar is het in een continue ontwikkeling en evolutie. Plantenresten in archeologische structuren en het bodemarchief kunnen ons vertellen hoe de interactie tussen mens en zijn omgeving het landschap mee vorm gaf.

Kruiden en grassen, struiken en bomen laten sporen na in het bodemarchief. Onder gunstige bewaringsomstandigheden zijn de stuifmeelkorrels, zaden en vruchten van deze planten vandaag nog gaaf genoeg om de soort te achterhalen. Met een microscoop uiteraard, want veel te klein voor het blote oog. De plantensoorten die we daarmee aantreffen vertellen ons meer over de groeiplaats. Planten groeien immers niet zomaar op om het even welke plek. Soms hebben ze een uitgesproken voorkeur voor bepaalde bodems, groeien ze graag in de schaduw van andere planten of verkiezen ze al dan niet natte voeten. Worden bossen gekapt en uitgedund, dan daalt het aandeel rondvliegend boompollen. Worden meer graslanden begraasd door vee, dan zullen bepaalde kruidachtige planten en grassen zich sterker manifesteren en hun talrijke zaden in de bodem achterblijven. Vanuit deze wetenschap worden zaden, vruchten en stuifmeel uit bodemlagen en archeologische structuren bestudeerd om zo de vroegere vegetatie te reconstrueren. 

Op het niveau van de archeologische vindplaats zijn archeobotanische analyses steeds momentopnames in de tijd, en weerspiegelen ze de vegetatie van slechts een beperkt stukje in het ruime landschap. Maar door gegevens uit meerdere, en liefst gelijktijdige contexten te combineren, maken we ons los van de archeologische vindplaats en komt de wijdere omgeving in beeld. Meer nog, het wordt mogelijk veranderingen in de vegetatie – al dan niet gestuurd door de aanwezigheid en activiteiten van de mens – door de tijd heen te reconstrueren. Begrippen als ontbossing, (over)begrazing of intensievere akkerbouw worden zo tastbaar.
 

Halfopen landschap met valleibosjes en grasland in de Dendervallei bij de Boelaremeersen (foto E. Cosyns)

 

Het syntheseproject “Door de bomen het bos zien” heeft voor het eerst archeobotanische gegevens uit gedateerde bodemlagen gebruikt om landschapsontwikkeling en menselijke aanwezigheid naast elkaar te leggen, en dit in de Zuid-Vlaamse Scheldevallei tussen de late ijzertijd en het begin van de late middeleeuwen. Waar mogelijk werd het pollenonderzoek versterkt door het onderzoek van zaden en vruchten, om zo het toenmalige landschap nog accurater te beschrijven.

Op basis van de huidige gegevens overheerst voor het lemig heuveldistrict, vanaf de tweede helft van de eerste eeuw, reeds het beeld van een georganiseerd en sterk in cultuur gebracht landschap met een diversiteit aan nederzettingen. Langs de Schelde en op het Leie-Schelde interfluvium was de situatie wellicht iets anders. Van de Vroeg-Romeinse periode tot en met de derde eeuw is er op alle sites binnen het onderzoeksgebied een daling van boompollen merkbaar, wat wijst op ontbossing. Men ontgon in de Romeinse periode ook economisch minder nuttige zones, zoals de beekdalen en de broekbossen in de Scheldevallei.

Vanaf de Laat-Romeinse periode is duidelijke herbebossing merkbaar. We zien op een aantal plaatsen beuk opduiken, wat wijst op een bosevolutie waarbij beuk geleidelijk de plaats van de dominante eik overneemt in onze bossen. Het pollenonderzoek toont echter aan dat het landschap eromheen nog steeds extensief benut werd, bijvoorbeeld als graasweiden.

De aangetroffen hoeveelheid graanpollen vertoont een stijgende trend, met uitzondering van een lichte daling rond de Laat-Romeinse periode en vroege middeleeuwen. Opvallend zijn de hoge percentages graanpollen die werden waargenomen in het laaggelegen landschap rond Kerkhove Stuw. Vermoedelijk waren de oeverwallen langs de Schelde in de Romeinse periode en vroege middeleeuwen belangrijke akkergronden.

Dankzij dit syntheseonderzoek staat het vast dat het landschap continu verandert, al dan niet een handje geholpen door de mens. Maar zelfs binnen een relatief kleine regio, zoals hier langs de Schelde in het zuiden van Vlaanderen, was er een grote verscheidenheid in vegetatie en landgebruik. En toen moesten de middeleeuwen nog beginnen, waar grootschalige ontbossing en een verdere intensivering van de landbouwactiviteiten het landschap verder ingrijpend veranderde.

 

Je kan het volledige onderzoeksrapport lezen op onze OAR 

De originele onderzoeksgegevens kan je raadplegen via Zenodo

Afbeelding boven: Reconstructietekening van het landschap in de late ijzertijd gebaseerd op de archeologische vaststellingen op de site Ronse Pont West (copyright Yannick De Smet)