Archeologie versus munitieopsporing
Vlaanderen was in het verleden het toneel van vele oorlogen en veldslagen. Vooral de 20ste-eeuwse conflicten lieten heel wat munitie achter in de bodem. Deze richtlijn bekijkt hoe je daar op een archeologisch verantwoorde wijze mee om kan gaan.
Dergelijke munitie, ook weleens CTE (Conventionele en Toxische Explosieven) genoemd, worden regelmatig aangetroffen bij graafwerken. Die CTE vormen niet alleen een veiligheidsrisico, ze hebben ook een historische waarde en zijn daarom archeologisch erfgoed. En dat maakt het wat complexer. Want hoe kan je die gevaarlijke, materiële restanten van munitie opsporen en verwijderen, en ze tegelijk ook behandelen als een waardevolle bron van archeologische kennis?
In de richtlijn Archeologie versus munitieopsporing leggen we uit hoe je een kwalitatieve archeologische registratie kan verzoenen met een veilige berging van gevonden munitie bij graafwerken. De richtlijn gaat dieper in op de correcte interpretatie van de archeologieregelgeving in Vlaanderen, de toevalsvondstprocedure, de Code van Goede Praktijk en preventieve opsporing.
Voor deze richtlijn werd overlegd met VONA, VLAC, Embuild, de afdeling Handhaving en het departement MOW.
