Voordracht voor een werelderfgoednominatie

Op de Werelderfgoedlijst staan alle culturele en natuurlijke onroerende goederen waarvan de Uitzonderlijke Universele Waarde door het UNESCO Werelderfgoedcomité is vastgesteld. Vandaag zijn er 15 Belgische werelderfgoederen. Zeven ervan liggen (mee) op Vlaams grondgebied:

  1. de Vlaamse begijnhoven (erkend in 1998)
  2. de belforten van België en Frankrijk (erkend in 1999 en 2005)
  3. het historische centrum van Brugge (erkend in 2000)
  4. het woonhuis-atelier-museum Platin-Moretus in Antwerpen (erkend in 2005)
  5. het architecturale oeuvre van Le Corbusier, een bijzondere bijdrage aan de Modern Movement (met de woning Guiette in Antwerpen) (erkend in 2016)
  6. de oude en ongerepte beukenwouden van de Karpaten en andere delen van Europa (met het bosreservaat Joseph Zwaenepoel in het Zoniënwoud) (erkend in 2017)
  7. de Koloniën van Weldadigheid (erkend in 2021)

De bijna 200 landen die de Werelderfgoedconventie ondertekenden, streven naar een evenwichtige, geloofwaardige en representatieve Werelderfgoedlijst. Momenteel is dat evenwicht er niet: al meer dan 20 jaar wordt de helft van de Werelderfgoedlijst ingenomen door sites uit Europa en Noord-Amerika. Daarom is het moeilijker geworden om nog nieuwe Vlaamse of Belgische werelderfgoederen te laten inschrijven. Bovendien zijn een aantal types stilaan oververtegenwoordigd: bijvoorbeeld gotische kathedralen, middeleeuwse stadscentra of (steenkool)mijnen. Dat maakt het moeilijk om in deze categorieën nog erkend te geraken.

Erkenningsprocedure

Een werelderfgoednominatie moet uitgaan van het land dat de Werelderfgoedconventie heeft ondertekend. Voor Vlaanderen betekent dat dat de Vlaamse minister bevoegd voor onroerend erfgoed de voordracht doet. Hij vraagt aan de Belgische permanente vertegenwoordiger bij UNESCO om de kandidatuur neer te leggen. Een voordracht telt heel wat verschillende stappen en vraagt veel voorbereidingstijd:

  • Omdat de voorbereiding van een werelderfgoednominatie een relatief zware procedure is, met een beperkte kans op slagen, is het logisch dat elke kandidatuur vertrekt van een goed haalbaarheidsonderzoek. Dit onderzoek focust op de eisen die het Werelderfgoedcomité zal stellen aan de eventuele werelderfgoedkandidatuur: is het erfgoed op mondiale schaal uitzonderlijk, gaaf en authentiek? Als het antwoord op die vragen positief is, dan kan je overwegen om een werelderfgoednominatie op te starten. Het haalbaarheidsonderzoek verloopt in nauw overleg met het agentschap.
  • Idealiter leg je tijdens het haalbaarheidsonderzoek al contact met alle partners die bij de werelderfgoednominatie betrokken zouden kunnen worden. Het gaat dan om de eigenaars, beheerders, bewoners, het gemeente- en provinciebestuur, …. Zo niet, dan is het logisch dat je na deze eerste stap contact legt met de partners en concrete afspraken maakt. Een werelderfgoederkenning, en het traject er naartoe, vragen immers concrete engagementen. Een breed draagvlak is om die reden een absolute voorwaarde. De afspraken kunnen ook gaan over de financiering van het voorbereidingstraject. Want de ervaring leert dat er vaak meer dan vijf jaar aan een werelderfgoeddossier gewerkt wordt.
  • De Operational Guidelines (hoofdstuk III en bijlage 3) omschrijven duidelijk hoe een nominatiedossier er uit moet zien. Nominaties worden niet aanvaard als ze niet voldoen aan de hier omschreven voorwaarden.
  • In de loop van het voorbereidingstraject zal België haar indicatieve lijst moeten aanpassen. Op die lijst staan alle werelderfgoednominaties die een land overweegt voor te dragen. Een goed moet minstens één jaar op de indicatieve lijst staan voor het voorgedragen kan worden. Opname op de nationale indicatieve lijst zegt niets over de kansen om daadwerkelijk erkend te worden als werelderfgoed.
  • Wanneer een werelderfgoednominatie afgerond is, kan ze ingediend worden bij UNESCO. Die indiening moet in principe gebeuren voor 1 februari, om in aanmerking te kunnen voor behandeling door het Werelderfgoedcomité tijdens de bijeenkomst in de zomer van het daaropvolgende jaar. De periode van ongeveer 18 maanden tussen beide momenten wordt gebruikt om het voorstel te laten evalueren door ofwel ICOMOS ofwel IUCN, de twee onafhankelijke expertenorganisaties die het Comité adviseren. Er komt dan een expert ter plaatse. Dat bezoek is niet incognito, maar wordt georganiseerd met de initiatiefnemers van het dossier.
  • Het advies van ICOMOS of IUCN is niet bindend: het Werelderfgoedcomité heeft het laatste woord. Dat Comité wordt gevormd door 21 landen die de Werelderfgoedconventie goedgekeurd hebben. De leden hebben een mandaat van vier jaar. Om de twee jaar wordt ongeveer de helft van de leden van het Comité opnieuw verkozen.